De
prinses en de parkwacht
(door Harrie Geelen)
Er
was eens een prinses die was verliefd op de parkwacht. De parkwacht had geen
bezwaar, want hij vond de prinses toevallig zelf ook aardig; maar zijn familie
was er tegen. Dat kwam, ze waren parkwacht van vader op zoon in zijn familie.
Zijn over-over-overgrootvader had nog geharkt in de tuinen van Versailles, wat
heel bijzonder is voor een parkwacht. En zijn grootvader had de azalea´s
gezaaid in de paleistuin, dáár waar ze het mooist waren.
"Het
is zó, Herman," zei zijn vader tegen hem - want hij heette Herman -
"het is zó, dat een koning niet harkt. Een koning heerst, een koning
vecht, maar een koning harkt niet. Er komt dus niets van in, Herman. Zoek iets
anders..."
Dat
was makkelijk gezegd. De prinses verstopte zich elke ochtend achter de
rhododendrons en als hij aan kwam schuifelen, riep ze:
"Herman,
waar ben ik?"
Dat
wist Herman best. Maar hij wist ook beter. Hij riep dus steeds wanhopig:
"Prinses, plaag me niet, want ik moet schoffelen!" Of: "Toe,
Prinses, ik moet de rozen opbinden!" Dat lag aan de tijd van het jaar. En
dan wipte ze achter de rhododendrons vandaan en riep huilend: "U houdt van
een ander, Herman!"
Dat
was gemeen, want Herman was elke dag doller op haar, vooral omdat ze zo naar
viooltjes rook.
Het
was geen leven zo. Iedere dag ontwijkende antwoorden geven, elke ochtend
verlegen over de viooltjes buigen of haastig iets oprapen... dat valt niet mee.
De koning ging er zich zelfs mee bemoeien. Hij riep Hermans vader bij zich en
zei: "Felix" - want zo heette de vader van Herman - "Felix, wat
heb je tegen mijn dochter?"
Hermans
vader mompelde wat en probeerde iets over het grint van de oprijlaan te zeggen,
maar de koning hield aan.
"Het
is niet goed, majesteit," zei de oude parkwacht eindelijk. "Het kan
niet goed wezen, dat een koning harkt."
"Hoe
bedoel je?" vroeg de koning. Hij werd bleek.
"Mijn
Herman kan geen twee dingen tegelijk," antwoordde Felix. "Òf hij
regeert, òf hij harkt. Maar niet nu eens dít, dan eens dát."
"Uit
mijn ogen!" riep de koning. "Wie zei dat hij koning wordt? Een koning
die harkt, is belachelijk, maar een parkwacht die regeert, dat gaat alle perken
te buiten!"
Toen
hadden de ouders van Herman en de prinses nog ruzie ook, dus de ochtendjes
achter de rhododendron waren er niet meer bij... En hoe gaat dat. De koning
ging dood, en Hermans vader ook, en de prinses werd ouder en Herman niet
minder.
Toen
hij vijfentwintig jaar parkwacht was, kreeg hij een gouden hark van haar en
omdat ze nooit getrouwd was en er geen andere erfgenamen waren, werd het land
ondertussen een republiek. Dat is een land zonder koningshuis.
De
dag na haar aftreden sprong ze van achter de rhododendrons vandaan en riep:
"Herman, waar ben ik?"
Maar
Herman was er niet. Hij was president geworden.
Hij
had niet eens de tijd om te harken, laat staan voor haar.
Wanhopig
rende de prinses door het park tot bij de goudvissenvijver. Ze voelde net of
het wel diep genoeg was, toen er een gekraak in het struikgewas klonk.
Daar
stond Herman. Met zijn steek op.
"Je
moet regeren, Herman," stamelde ze. "Het volk heeft je nodig."
Maar
Herman sloot haar in zijn armen.
De
prinses doet elke week het gazon. Ze heeft een moderne grasmaaimachine waar je
op kunt zitten. En ze hurkt af en toe, met een grote zonnehoed op, bij de
perkjes om het onkruid te wieden. En oh, alles is enig.
En de
president?
"Een
goed bestuurder," zeggen de kranten. "Een beetje harkerig, maar hij
laat tenminste nergens gras over groeien."
En zo
is het goed.
(uit: Het groot oogverblindend Oebele
omniboek nummer één - hoera)
♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦
Meer
uit Oebele:
Terug
naar:
♦