Verhalen
van Scheherazade:
De
vloek en de zegen van de verbeelding
(Italië)
Het
moet heerlijk zijn om vloeiend zes talen te spreken. Het wordt me na lezingen
zo vaak gevraagd: "Mevrouw, hoe doet u dat nu met al die reizen? In
Portugal, in Italië, in Griekenland, in Spanje, in Joegoslavië?" De
vraagster kijkt dan trouwhartig omhoog naar het podium en altijd ken ik één
verschrikkelijk moment waarop mijn ene helft wil zeggen, afschuwelijk,
huichelachtig, bescheiden: "Ach, ik kan me met de taal wel behelpen."
Gelukkig
heb ik nog een andere helft, die geeft me een gemene por en dan zeg ik vlug,
dat ik twee vuisten vol Engels spreek, een handje Duits en twee vingers Frans
(de kleinste vingers dan). En natuurlijk een heleboel Nederlands. Dat zodoende
een mens door de wereld probeert te komen. Dat de Joegoslaven, Grieken,
Portugezen, Italianen en Spanjaarden het er dan maar mee moeten doen. Elke reis
neem ik me weer voor me volgende winter intensief te gaan toeleggen op een
taal. Spaans bijvoorbeeld zou me zeer lijken. Wachten tot het winter is, denk
ik.
Dan
komt de winter. Een zoon heeft griep. Mijn man zit in de balansen. De poes
krijgt een onverwachte tweeling, waar veel werk aan is. Het breihormoon
(uitdrukking van mijn echtgenoot) steekt de kop op en inééns moeten er drie
truien worden gebreid. Er is de wekelijkse Cocktail. Er is nog eens
sinterklaas, Kerstmis en oudejaar. Er is een logeerpartij van kleinkinderen. Er
is de januari-uitverkoop, waarvan ik naar huis kom met drie lappen. Daar worden
drie jurken van gemaakt. Dan is het april en komt een vluchtige schoonmaak. En
ik heb weer geen Spaans geleerd.
Zo
gaat dat. Het is ontmoedigend. Misschien als ik ouder en wijzer ben geworden?
Maar ben ik dan niet veel te wijs geworden om door de wereld te zwerven? En te
oud om er nog vreugde aan te beleven dat ik Don Quichot in het oorspronkelijke
kan lezen. Misschien verwerf ik er een zekere status mee onder mijn
kleinkinderen. Maar dat is dan ook alles.
Elk
jaar neem ik op reis een boekje mee dat heet: Wat moet ik zeggen hoe zeg ik het in het (noem maar op) Italiaans, Spaans, Portugees...
Ik
beleef hier veel plezier aan.
Die
boekjes zijn handig in het gebruik. Met een ootmoedige dankbaarheid herinner ik
me de keer dat op een camping aan een meer in Italië de accu van de auto leeg
bleek te zijn. Hij wou niet starten. Met diep ongeloof keek ik naar hem en mijn
man. Die Citroën van ons is een zo integere persoonlijkheid, een zo trouwe
vriend, dat ik even geschokt geweest zou zijn wanneer mijn man plots niet meer
had willen lopen. Men dóét zoiets niet, als auto.
Terwijl
mijn echtgenoot zijn warm en ongelukkig hoofd onder de motorkap verborg en
daarin vele lelijke uitdrukkingen siste, greep ik het boekje. De camping
huisvestte ook vier Italianen. Vroegere ervaringen hadden me geleerd dat je
moet oppassen met zulke dingen. Ik heb eens een zin in het Portugees uit mijn
hoofd geleerd en zó vloeiend voorgedragen dat de aangesprokene er geen seconde
aan twijfelde of ik beheerste zijn taal volkomen. De gevolgen waren
verschrikkelijk: hij sprak een vol kwartier tot mij. Dat is me ook in Athene
eens gebeurd en een keer in Sarajewo. Nu was ik voorzichtiger. Met opgeheven
hand trad ik bezwerend op de vier Italianen toe. In mijn andere hand hield ik
duidelijk zichtbaar het boekje. En zei bezwerend: "Il motore non si mette
in moto." (`De motor start niet.´)
Zij
keken behulpzaam naar me. Eén schudde er geschokt zijn hoofd, de vierde stond
al op. Haastig vlogen mijn ogen langs de zinnen en ik was al begonnen aan:
"Favorite lavare la mia auto", toen ik zag dat ik drie regels te hoog
las. Gelukkig, want je zal beleefd aan een stel wildvreemden komen vragen of
zij je auto willen schóónmaken. Dat wat ik zocht: ´Kunt u mijn accu laden?´ lag
ook nog net even naast de bedoeling. Maar wacht: vriendelijk vragen ´Ricaricare
la batteria?´ betekende alleen maar dat misschien, eventueel, te zijner tijd de
accu opgeladen zou moeten worden. En wat konden de heren daaraan doen?
Tien
minuten en veel hoofdschuddens en gesticuleren later zeilde mijn man het hek
uit achter een klein, grijs autootje. Ik ging treurig in de caravan zitten. Men
denkt dat een levendige verbeelding een zegen is. Men heeft dat mis. Het is een
halve zegen en een halve vloek. Laten we met de vloek beginnen.
Ik
zat daar in de caravan en mijn man was weg. Het laatste dat ik van hem gezien
had was een rood, kwaad hoofd op een groene auto. Waarschijnlijk was hij
ricaricare zijn batteria, maar waar? En wanneer was zoiets afgelopen? Stel je
voor dat hij vanavond pas terug kwam. Zat ik hier alleen met vier, nee, nu drie
Italianen en een meer. Zonder geld, want dat zat in zijn zak. Ik had nog vier
tomaten, twee eieren en een blikje melk. Stel je voor dat hij nóóit meer
terugkwam. Zat ik hier één, twee, drie dagen alleen. Hoeveel ik ook van de
caravan houd, die ons rijdend huis is: het is een beest met een ziel, maar
zonder benen. Hij kan alleen maar rollen achter iets anders aan. Hoe kwam ik
aan benen voor het beest? Ik zag me vervolgens aankloppen bij een consul:
"Mijnheer, mijn man ging weg om te ricaricare en nooit kwam hij
weerom."
"Mevrouw,
zit daar niet iets anders achter?"
"Mijnheer,
ik weet het niet, het was altijd een béste man." En hoe kwàm ik bij een
consul? Liftend? Dan zag ik me thuis aankomen, met de Kip hangend achter een
behulpzame vreemde auto. "Dag zoons, hier ben ik. Jullie vader ging weg en
zit ergens in de bergen een accu op te laden."
Toen
ik zover was, brak het zweet me uit. Dit is nu de helft van de gift der
verbeelding, de vloek. De andere zit er altijd vlak naast. Luister!
Het
boekje van daarnet had ik nog steeds, wezenloos, in de hand. Ik begon het te
lezen. Ernstig. Ik was pas twee bladzijden ver en toen hield het al op een
soort dictionaire te zijn. Het begon een eigen leven te leiden en werd een
roman. Een roman van een vrouw in d´r eentje op reis in Italië.
"Ik
moet gaan, ik heb haast, waar is mijn koffer? Hier is hij. Hij is hier niet.
Wat is er? Ik weet het niet, ik begrijp het niet, het bevalt me niet."
´Een
actieve vrouw,´ dacht ik. Ze siddert van de haast. Een zonnig hartje heeft ze
niet, daar kan je zeker van zijn, moet je maar eens horen: "Schrijf het
op, zeg mij, kom mee! Poets mijn schoenen, borstel me even af. Repareer dit,
maar dit vast."
Hee...
ik dacht dat ze alleen op reis was. Ik had het mis: ze had haar man bij zich.
Je
zal, overigens, met haar getrouwd zijn. En die man maar schrijven, borstelen,
repareren en vastmaken. Je schijnt van dat soort mannen te hébben. Je leest er
wel van. Hoe zouden ze zijn, zo in het dagelijks leven? De mijne zou, altijd al
een man van weinig woorden, zeer stil worden na al dat bevelen en op een
gegeven dag, nog veel stiller dan anders, onherroepelijk de deur uit wandelen.
Ach heden...
en zo was hij nu weg. Had ik vanmorgen iets gezegd over repareren of vastmaken?
Koortsachtig keerde ik mijn hart binnenste buiten. Hij had wel mijn schoenen
gepoetst vanmorgen, maar dat kwam omdat ze stijf stonden van het vuil; ik had
er mee af staan wassen aan het meer. Maar ik dacht dat ik hem daar toch nog een
zoen voor gegeven had. Stop! Als ik zo ging denken, haalde ik niet eens één dag
in eenzaamheid met mijn tomaten en mijn blikje melk.
Ik
nam het boekje weer ter hand en las: "Erg vriendelijk van u, ik ben blij u
te zien. Ik hoop u spoedig wéér te zien. Ik zal u schrijven, wilt u mij uw
adres geven? Wanneer zal ik aankomen? Uw gezelschap is mij zeer aangenaam
geweest, we hebben ons uitstekend geamuseerd. Ik zal u daar ontmoeten om negen
uur. Ik heb honger. Geef mij iets meer!"
Wel,
wel... ooit zoiets meegemaakt? Ik geloof nooit dat ze het tegen haar e i g e n
man heeft! Nee, die man was goed genoeg om te poetsen, te repareren en vast te
maken, hè? Moet je haar horen als ze een andere man ontmoet, je hart draait om
gewoonweg. En zulke vrouwen leven nog gewoon dóór... nooit zitten ze alleen met
vier tomaten, twee eieren en een blikje melk.
Woedend
sloeg ik het blad om: "Ik heb het koud. Wat betekent dat? Wat is er aan de
hand? Maak dat je wegkomt!"
Zie
je wel, daar heb je het al. Zou hij haar in een tochtige trattoria gelokt
hebben? En: ´Wat is er aan de hand?´ vraagt ze nog. Dacht ze dat die signore,
na al dat geflikflooi, niet zou denken dat ze verzot op hem was? Dan kende ze
de Italianen slecht. ´Maak dat je wegkomt,´ zegt ze en dat valt me nog van haar
mee.
Kijk,
ze vlucht: "Is er een kruier? Ik wil een enkele reis." (Ja, dat haalt
je de koekoek, die gaat nóóit meer naar Italië. Maar waar zit die man, haar
eigen man?)
Ha!
Ze krijgt spijt: "Ik wil van daaruit telegraferen."
Dan
keert ze terug op de dwalingen haars weegs: "Ik wil een tweepersoonskamer
hebben." Een bladzijde verder komt er nog een smekend: "Is er post
voor mij?" En dan, eind goed, al goed: "Ik verwacht bezoek!"
Dan
waarschijnlijk, davert haar eigen man naar boven en maken ze het weer goed. Het
boek is zo kies hierover verder te zwijgen en verliest zich in allerlei niets
ter zake doende details als: ´Welke uitstapjes kan ik in de omgeving maken?´ en
meer van zulke dingen. Maar dat is maar afleidingstechniek en niet ter zake
doende, men zou...
En d
a a r is mijn eigen man, helemaal heel en, zo hij zegt, rammelend van de honger
(vier tomaten etcetera, wat maak ik ervan?). Ik omhels hem veel onstuimiger dan
nodig is. Wat fout is, want de man zijn maag is leeg en zijn ziel vertoeft nog
bij zijn accu. Hij is vrij kortaf. Maar het geeft allemaal niets, want o
heerlijkheid, hij is er weer!
"Ja,
wat dacht je dan?" zegt hij verbaasd.
Ach...
wat weet die man nu ook van v e r b e e l d i n g af?
"Ik
zag me alleen met de caravan aan een touwtje naar Den Haag lopen," zeg ik.
"Nou,
je kwam niet ver," constateert hij.
En
dan delen we samen de vier tomaten, de twee eieren en het blikje melk.
♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦
♦
♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦