De Rattenvanger van Hamelen
E |
ens, honderden jaren geleden, was Hamelen
een rijke handelsstad. De omringende landerijen voorzagen de wijde omtrek van
graan. Nu had Hamelen het qua ligging ook goed getroffen: de stad ligt aan de Weser,
een uitstekend bevaarbare rivier. Zo kon het graan eenvoudig vervoerd worden.
Maar in het jaar 1284 gebeurde er iets. Iets
afgrijselijks. Ratten kwamen er in de stad, de grootste ratten die er ooit ter
wereld gezien zijn! In het begin was het gewoon vervelend, hier en daar zo´n
grote enge rat. Maar ratten vermenigvuldigen zich snel, en binnen de kortste
keren waren er honderden, duizenden, miljoenen, ja tientallen miljarden ratten!
En ze doden leek niet te helpen; mepte je er eentje dood, dan zaten er direct
tien anderen op zijn plek. Ze aten al het voedsel op, de voorraadschuren werden
leeggeroofd, ja, ze pikten het eten zelfs van het bord waarvan je zat te eten! Er
zaten ratten in alle hoeken van de huizen, in de kasten, op de trap, in de
kelder, in de keuken, en in bed. Ze knaagden aan alles wat ze tegenkwamen,
zelfs de mensen zelf waren niet veilig voor hun tanden. En slapen was volledig
onmogelijk, met ratten in hun bed die aan hun tenen en nachtgewaden
knabbelden...
De inwoners van Hamelen waren radeloos. Niets
was veilig voor de ratten! Ze mopperden op hun burgemeester, op de
gemeenteraad, maar die konden er ook weinig aan veranderen. Het werd zelfs zo
erg, dat de mensen bij het stadhuis kwamen smeken om maatregelen tegen de
ratten. En toen dat niet hielp, begonnen ze te roepen dat ze een andere
burgemeester wilden, die wèl naar hun problemen luisterde. De burgemeester had
zelf echter net zoveel last van de ratten als de stedelingen... Bang voor
oproer en bang om zijn baantje te verliezen, beloofde hij nogmaals dat hij
alles zou doen wat mogelijk was om de ratten te verjagen of te verdelgen.
Maar wat kon hij doen? Na lang overleg met
zijn raad besloot hij een beloning te beloven aan degeen die de stad van de
rattenplaag kon verlossen. Allerlei plannen belandden vervolgens op zijn
bureau. Er zaten heel vernuftige plannen bij, heel ingewikkelde, maar ook
simpele en onnozele en onuitvoerbare plannen. Niettemin werd alles geprobeerd;
je wist tenslotte maar nooit. Maar niets hielp. De ratten bleven de stad
regeren en breidden nog steeds in aantal uit.
Maar op een dag, toen niemand meer een
uitweg zag en de nood niet hoger meer kon stijgen, toen stapte er een
vreemdeling door de stadspoort van Hamelen. Hij was gekleed in effen groen, en
droeg ook een hoge groene hoed. En aan zijn gordel had hij een mooie gouden
fluit hangen. Hij keek nieuwsgierig om zich heen terwijl de ratten om zijn
benen dartelden. De groene ogen in zijn bleke gezicht namen alles op. Ook het
bord waarop de burgemeester over de beloofde beloning had geschreven.
"Ha," zei de man, "dat is
net iets voor mij."
En hij liep door naar het centrum van de
stad, naar het stadhuis op het plein. Daar liet hij zich aankondigen bij de
burgemeester. Samen met enkele ratten werd hij binnengelaten. De burgemeester
zat moedeloos aan de tafel in de raadszaal. Toen de man binnenkwam, keek hij
op, knikte even, maar liet direct het hoofd weer hangen.
"Goedendag, mijnheer de
burgemeester," sprak de man met hoge, zangerige stem.
De burgemeester bromde wat.
"Ik kan uw stad bevrijden van de
rattenplaag."
"O ja?" vroeg de burgemeester
lauw. "Wat is uw plan?"
"Vanavond," sprak de man,
"vanavond, wanneer alle mensen slapen, dan zal ik de ratten wegleiden, om
ze nooit meer terug te laten keren."
"Wat gaat u dan doen?" vroeg de
burgemeester lusteloos.
"Dat," zei de man, "is mijn
geheim. Wanneer u mij permissie geeft mijn plan vanavond na zonsondergang ten
uitvoer te brengen?"
"Ga uw gang," vond de
burgemeester. "Ik neem aan dat u weet wat uw beloning is als het u
lukt?"
"Eén goudstuk per rat. Dat staat op
het bord." De man glimlachte. "Aan u de taak te zorgen dat er niemand
uit zijn huis komt na zonsondergang. Ik sta anders niet voor de gevolgen in.
Morgen, om precies 12 uur, kom ik mijn beloning halen." Hij knikte vriendelijk
naar de burgemeester en wandelde de deur uit.
De burgemeester bromde nog iets en stond na
enige minuten op om mensen de stad door te sturen. Die moesten omroepen dat
iedereen vanavond na zonsondergang binnen moest blijven, omdat er weer een
nieuw plan was om de ratten te verjagen. De mensen hoorden het gelaten aan, en
bleven hopen op een wonder. Hoe anders zouden al die ratten ooit kunnen
verdwijnen...?
De vreemdeling zwierf de rest van de dag
door de stad, omstuwd door ratten. En toen de schemering inviel en de meeste
mensen tussen hoop en wanhoop hun huizen binnen gegaan waren, toen zette de
vreemdeling koers naar het plein. Voor het stadhuis bleef hij staan. Hij pakte
zijn gouden fluit, wreef hem even op, en zetten hem toen aan zijn mond. Een
wonderlijke, mooie toon dreef op de wind de straten door. Heel hoog, maar net
hoorbaar klonk het wijsje. Geheimzinnig. Griezelig wel een beetje misschien. Meeslepend.
Je moest wel luisteren, of je wilde of niet.
Wie het luisteren ook niet konden laten,
waren de ratten. Elke rat op het plein wendde zijn kopje naar de fluitspeler. En
meer ratten kwamen. Uit de huizen, uit de pakhuizen, uit de gracht, uit het
stadhuis, uit de kelders... Snuffelend, een beetje argwanend, kwamen ze
dichterbij. Meer en meer kwamen erbij, wéér meer, steeds meer, ja, alle ratten
in de stad verzamelden zich rondom de fluitspeler op het plein! Ze verdrongen
zich om de vreemdeling, die maar bleef doorspelen op zijn fluit. De ratten
klommen over elkaar heen, duwden elkaar weg, ja, het fluitspel was zo
aanlokkelijk dat de ratten niets anders meer wilden dan er zo dicht mogelijk
bij te komen! En toen alle ratten zich op het plein verzameld hadden, over en
onder en op elkaar, begon de fluitspeler voorzichtig te lopen. Tussen de
rattenlijven door liep hij naar het straatje dat naar de stadspoort leidde. En
de ratten volgden hem. Allemaal. Een levend tapijt van rattehaar.
Rillend keken de mensen vanachter de
vensters toe. Dit leek wel hekserij! Al die ratten die de vreemdeling
klakkeloos volgden? Maar het werkte zo te zien uitstekend! De vreemde fluiter
was wel de aangewezen persoon om de Hamelaars van de rattenplaag te bevrijden!
Toen de fluitspeler de stadspoort door was,
gevolgd door de gehypnotiseerde rattenbende, ging hij regelrecht naar de rivier
de Weser. Hij hield, nog altijd spelend op zijn gouden fluit, één voet in het
water. En kijk: alle ratten doken pardoes de snelstromende rivier in. En ook al
zijn ratten echte waterdieren, het fluitspel had hen zodanig betoverd, dat ze
vergaten te zwemmen en allemaal verdronken. Behalve één, de grote leider van de
troep. Die kwam juist op tijd bij zijn positieven om de overkant van de rivier
te halen. En hij heeft alle ratten ter wereld gewaarschuwd om nóóit meer in
Hamelen te komen.
Toen de rattenvanger even later moederziel
alleen terugkeerde in de stad, toen brak de hel pas goed los. Feest dat het
werd! De mensen waren zó gelukkig dat ze na al die maanden bevrijd waren van
die akelige ratten, dat ze de rattenvanger een werkelijk warm onthaal gaven. De
hele nacht werd er doorgefeest, en men merkte niet eens dat de rattenvanger er
stilletjes tussenuit kneep. Hij kwam niet voor een feest. Hij had zijn werk
gedaan, en het enige wat hem nu nog interesseerde was zijn beloning. Maar die
zou hij pas de volgende dag ophalen. Onopgemerkt sloop hij dus weg. Terwijl de
inwoners van Hamelen de hele nacht doorfeestten...
De volgende dag was er eerst nog een
spoedvergadering. De burgemeester en de raadsleden hadden namelijk een
probleem: de betaling van de rattenvanger! Beloofd is beloofd, dat wel. Maar
toch...? Was er niets meer aan te veranderen? Al het geld dat nog over was - en
dat was niet zo heel veel, want alle handelaars hadden de stad gemeden de
laatste tijd - was hard nodig om de handel weer op gang te krijgen en de stad
weer tot bloei te brengen. Moest daar ook nog die enorme beloning voor die
rattenvanger af dan?
En zo zaten ze bij elkaar, de bestuurders
van de stad. Broedend op snode plannen om het geld in eigen zak te houden. En
vóórdat ze er erg in hadden, was het twaalf uur, en stond de rattenvanger in de
raadszaal.
"Goedemiddag, heren," zei hij met
zijn vreemde stem. "Ik kom mijn beloning halen."
"Ah, bent u daar al," zei de
burgemeester huichelachtig. "Wel, eh, wij hebben u enkele mededelingen te
doen, mijnheer de rattenvanger. Het zit namelijk zo..." De burgemeester
zocht even naar woorden om zijn toespraak zo overtuigend mogelijk voort te
zetten. Ondertussen had de rattenvanger de armen voor de borst gekruist en verwonderd
één wenkbrauw opgetrokken.
"Hoeveel ratten hebt u weggeleid de
vorige avond?" vroeg de burgemeester.
"Alle," zei de rattenvanger
eenvoudig.
"Waar zijn ze dan nu?"
"In de rivier. Verdronken en al,"
antwoordde de rattenvanger naar waarheid.
De burgemeester mummelde wat. "Ja.
Ja... Tja. Dat is heel aardig, mijnheer de rattenvanger, maar dat levert wel
een klein probleempje op. Weet u nog wat de afspraak was?"
De rattenvanger knikte. "Eén goudstuk
per rat."
"Maar... heeft u de ratten ook
getèld?"
Opnieuw knikte de rattenvanger monter. "Negenhonderdnegenennegentig
miljoen, negenhonderdnegenennegentig duizend, negenhonderdnegenennegentig
ratten heb ik laten verdrinken. Nummer één miljard heeft de overkant bereikt.
Maar die zal hier nooit terugkeren, dat verzeker ik u."
Enkele raadsleden trokken wat wit weg, maar
de burgemeester had nog meer noten op zijn zang. "Kunt u dat
bewijzen?" vroeg hij.
"Bewijzen?" vroeg de rattenvanger
verbaasd. "Als ik zeg dat het er zoveel zijn, dan wáren er ook zoveel! Of
gelooft u mijn woorden soms niet?"
"Natuurlijk, natuurlijk wel,"
suste de burgemeester. "Maar het gaat om zoveel geld, dat we toch minstens
enige zekerheid van uw kant mogen verlangen. Brengt u die zoveel miljoen ratten
maar hier, dan kunnen wij natellen of u zich niet heeft vergist. De raad kan
dan getuigen dat u werkelijk het bedrag krijgt dat u toekomt."
De raad zuchtte van opluchting, maar de
rattenvanger kneep zijn ogen samen. Eindelijk leek hij door te hebben waar de
raadsleden op uit waren.
"Hebt u die ratten niet meer?"
vroeg de burgemeester met nauwelijks bedwongen glimlach.
"U hebt ze toch niet weggegooid, hoop
ik," zei de penningmeester een beetje sarcastisch.
De rattenvanger keek de raadsleden één voor
één aan, maar zei niets.
"U mag nog blij zijn dat we u niet in
de kerker werpen, wegens het bedrijven van hekserij. Dat is namelijk verboden
in deze stad, weet u," zei de burgemeester.
Nog steeds zweeg de rattenvanger.
"Als ik u honderd goudstukken geef uit
dankbaarheid voor wat u voor ons gedaan hebt, is u dat voldoende? Maar dan moet
u wel vóór de avond de stad verlaten. Anders zullen we u alsnog gevangen moeten
nemen. Wetten zijn wetten, mijnheer de rattenvanger, en daar dienen wij ons aan
te houden."
Maar de rattenvanger had zich al omgedraaid
en was naar de deur gelopen. Voor hij uit de raadszaal stapte, keek hij nog
even om en zei: "Ik ben nog niet klaar."
Meer niet. En de raadsleden en de
burgemeester lachten triomfantelijk. Dat hadden ze ´m toch maar mooi geflikt!
Niemand heeft de rattenvanger nog gezien
die dag. De burgers van Hamelen hoorden natuurlijk wat de raad met de
rattenvanger had uitgehaald. Sommigen vonden het een prachtmop; anderen waren
niet zo zeker. De rattenvanger zou weleens wraak kunnen nemen!
Die avond was er een speciale kerkdienst in
de Sint Nicolaaskerk in Hamelen. Een dankdienst voor de bevrijding van de
ratten. En de inwoners van Hamelen, vroom als ze waren, gingen er allemaal naar
toe. De kinderen lagen al in bed, doodop van de lange, vrolijke feestdag.
En toen, toen alle mensen vroom of slaperig
naar de preek luisterden, kwam de rattenvanger terug in de stad. Snel en
onhoorbaar liep hij naar het plein voor het stadhuis. Hij haalde zijn gouden
fluit tevoorschijn en begon er met een grimmig gezicht op te spelen. Weer zo´n
geheimzinnig, meeslepend melodietje. Maar wie goed luisterde, hoorde dat het
niet precies hetzelfde wijsje was als dat van de avond daarvoor.
De gevolgen waren ook niet helemaal
hetzelfde. Nu waren het alle kinderen die uit de huizen kwamen en zich rond de fluitspeler
verzamelden. Kinderen in nachtponnetjes, soms met een lap of een pop. En
allemaal op blote voeten. Ze gingen allemaal naar het plein. Stil, zwijgend,
met wijdopen ogen. Ze drongen om de fluitspeler heen, dichter en dichter, en
toen hij zag dat alle kinderen van de stad zich rond hem verzameld hadden,
begon hij te lopen. Spelend op zijn mysterieuze fluit, alsmaar dat
hypnotiserende wijsje, leidde hij de kinderen dezelfde weg langs als gisteren
de ratten: naar de stadspoort. En de kinderen volgden hem. Allemaal. Geen van
hen zei iets; ze liepen als slaapwandelaars achter hem aan de stad uit. Naar de
rivier?
Nee. De rattenvanger boog af en zette koers
naar de Koppenberg, even buiten de stad. Eén stuk massief rots. Maar die avond
liep de rattenvanger er op af, en... wandelde zomaar door het steen heen! Dwars
door de bergwand! En de kinderen? Ze volgden hem. Op de voet. Regelrecht de
berg in.
Op één na. Een klein jongetje dat kreupel
was. Hij had de anderen niet bij kunnen houden en was achterop geraakt. En toen
hij bij de bergwand kwam en de anderen wilde volgen, sloeg hij met zijn hoofd
tegen een keiharde rotswand.
Zo werd hij wakker. Maar hij wist nog
precies wat er met zijn vriendjes en vriendinnetjes gebeurd was. Hij beukte op
de rotsmuur. Hier. Daar. Maar het hielp niet. De rots was hard. Als steen. Maar
de kinderen waren erin verdwenen...
Zo snel hij kon strompelde hij terug naar
de stad om hulp te gaan halen. Maar de mensen wilden het arme jochie eerst niet
geloven, en hij kreeg een draai om zijn oren omdat hij ´s avonds laat op straat
liep. In zijn pyjama nog wel.
Doch toen ze thuis kwamen, klonken er
ineens overal verschrikte kreten. Alle kinderen waren weg! Het arme jongetje
werd nu bestookt met vragen. En hij vertelde hoe hij in zijn slaap wonderlijk
mooie muziek had gehoord. Een beetje als het wijsje dat de rattenvanger
gisteravond gespeeld had. Het was muziek die riep. En hij was er op af gegaan. En
inderdaad: de rattenvanger stond op het plein en speelde op zijn fluit. En om
hem heen stonden alle kinderen uit de stad.
De rattenvanger had hen verteld dat hij ze
naar een prachtig, sprookjesachtig land zou brengen. Een land waar alles goed
en vredig was. Geen ratten en geen oorlog. Een rijk land, waar je kon eten
zoveel als je lustte, en waar iedereen even aardig was. Alle kinderen wilden
mee, en de rattenvanger nam hen mee naar de berg buiten de stad, en toen... Hij
begon te huilen. "Ik wil er ook naar toe!"
De mensen hadden geschokt naar zijn relaas
geluisterd. Het gejammer was niet van de lucht. Maar het was hun eigen schuld.
De mannen grepen alle mogelijke gereedschappen en gingen naar de berg om de
opening te zoeken. Maar het was onbegonnen werk. Daarna ging de hele bevolking
naar het stadhuis. De burgemeester durfde nauwelijks naar buiten te komen bij
het horen van het vele geschreeuw en gehuil buiten. Hij schaamde zich diep, en
het eindigde ermee dat hij zijn baantje kwijt raakte.
Toch... wat er ook veranderde in Hamelen na
deze catastrofe, één ding bleef gelijk: de kinderen waren weg en bleven weg. En
niemand heeft ooit meer iets van ze gehoord. En ook van de rattenvanger is
nooit meer iets vernomen.
(geschreven door: Margherita)
♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦
De huidige functie van de rattenvanger,
geschreven door Tonke Dragt:
Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen,
mijnheer?
♦