Tijd vliegt

 

(gezongen door Bertram, Lidwientje en de kinderen)

afl. 26

 

 

Ik had mijn poppen op de plank gelegd

Ik had mijn opa goeienacht gezegd

Mijn moeder kwam die het venster sloot

Mijn nachtpon werd te klein

Ze zei: Wat word je groot

 

Ik zei: Ik kan de wijzers van de toren zien

Als ik op mijn tenen sta zie ik de tien

En laat de deur maar niet open staan

Ik kan voortaan gerust alleen naar boven gaan

 

Tijd vliegt, tijd vliegt

Tijd vliegt, tijd vliegt

 

Ik ruik de bomen op het stille plein

De maan een schijf, ik in het raamkozijn

Het rauwe lachen in een verre kroeg

En alle dingen die ik stiekem aan de sterren vroeg

 

Tijd vliegt, tijd vliegt

Tijd vliegt, tijd vliegt

 

Waar is de dag van gisteren

Op een morgen als vandaag?

De dingen die je miste

En de dingen die je o zo graag

 

Tijd vliegt en ik houd de tijd niet met mijn dromen bij

Dus sla je armen om me heen

En slijt de tijd met mij

 

Mijn moeder zei: Ach jee, wat word je groot

Ik weet nog wat ik dacht toen ik mijn ogen sloot:

Morgen krijg ik een vuurrood lint

Een lint waarmee ´k mijn haren naar boven bind

 

Tijd vliegt, tijd vliegt

Tijd vliegt, tijd vliegt

 

 

♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦

 

Liedteksten uit Hamelen

index

 

Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer?

index

 

 

home